Gelukkig is het hoe langer hoe minder het geval, maar er hangt nog steeds een topsport-aura rond lactaattesten. Inderdaad, wie enigszins ‘professioneel’ te werk wil gaan of dus niets aan het toeval wil overlaten in de aanloop naar zijn of haar Antwerp 10 Miles, Ronde Van Vlaanderen of IronMan, kan maar beter eens langskomen voor een lactaattestje van 150 EUR.
Lopen is nog een relatief goedkope hobby, maar citytrips horen bij moderne marathons en de gemiddelde trailrunner loopt al snel rond met materiaal, incl. de laatstenieuwe Garmin, ter waarde van 900 EUR. Als wielertoerist moet je niet hard zoeken voor een fiets van 4000 EUR, en je bent tegenwoordig ook het predikaat wielertoerist pas waardig als je (minstens) 1 x per jaar op fietsvakantie naar Calpe of Mallorca trekt. Volledige triatlons worden al helemaal niet in België georganiseerd, het inschrijvingsgeld voor een IronMan bedraagt minstens 400 EUR, en zelfs als age grouper val je uit de toon als je deelneemt zonder tijdritfiets, waarop je dan nog niet eens altijd kan trainen: je hebt dus 2 fietsen nodig.
We hebben andermans rekening niet te maken, maar dergelijke bedragen tonen m.i. (o.a.) aan dat sportbeoefening voor veel mensen veel belangrijker is dan ze zelf willen toegeven. Ik versta ook de doe-het-zelvers (getuige daarvan de workshops die ik speciaal voor hen organiseer), maar als er zelfs universitaire sportrichtingen bestaan is daar waarschijnlijk wel een reden voor. Wanneer je je hele jaar afstemt op die marathon of meerdaagse wielerwedstrijd, verlof neemt op het werk, en afspraken maakt met je vrouw om in die doelstelling te slagen, dan moet je die éénmalige lactaattest met deskundig advies misschien toch eens overwegen. Het zou zonde zijn om uren en dagen in je sport te steken, misschien zelfs verkeerd te trainen en met je gezondheid te spelen, wetende dat het relatief simpel is om uithouding (‘conditie’) in kaart te brengen. In sporten als tennis, voetbal en speerwerpen hebben ze die luxe niet: snelheid en kracht zijn veel moeilijker te meten en vereisen bovendien zeer gesofisticeerde apparatuur. Het is niet voor niets dat in de wetenschappelijke literatuur tot voor een jaar of 10 maar één soort training bestudeerd werd (zie afbeelding).
Afbeelding uit een vaktijdschrift uit 2006: merk op dat men over 'getraind' en 'ongetraind' spreekt, zonder verder te specifiëren. Het was in die tijd nog vanzelfsprekend dat het over uithoudingstraining ging (en vb. niet over snelheidstraining).
Indicaties en contra-indicaties.
Zo’n lactaattest, is dat voor iedereen even nuttig? Neen ! Het is afhankelijk van volgende factoren:
1) Leeftijd.
Ofschoon ik al testen heb afgenomen bij nieuwelingen van 14 jaar en master athletes van 70 jaar, zijn lactaatmetingen het beste te interpreteren in de leeftijdsgroep 18-65 jaar. Adolescenten maken minder lactaat aan dan volwassenen, en met de leeftijd (cfr. senior sporters) wordt men ook minder ‘explosief’: de eindverzuring komt lager te liggen, waardoor je als inspanningsfysioloog toch wel wat informatie verliest en de test moeilijker te interpreteren is.
2) Testervaring.
Als je al 10 testen hebt afgelegd, dan ga je er niet veel meer uit leren over jezelf. Op den duur ken je je lichaam en worden de resultaten heel voorspelbaar. Zelfs uit een éénmalige test kan je ontzettend veel leren over hoe je fysiologisch in elkaar zit en wat het effect is van je trainingsaanpak. Ik zie heel veel sportbeoefenaars maar één keer, zij komen niet zelden met de vraag eens te willen weten waar ze staan. Een tweede test (d.i. een herevaluatie), enkele maanden of een jaar later, levert zeer zeker bijkomende informatie op: je hebt dan immers, vanuit de eerste test, een prima referentiepunt.
3) Trainingsachtergrond.
Hét type klant dat m.i. het meeste leert uit een lactaattest zijn de sportbeoefenaars die al enkele jaren op systematische basis trainen en zich op een gegeven moment, om welke reden dan ook, vragen beginnen te stellen over hun trainingsaanpak. Uiteraard heb ik ook al sportbeoefenaars ‘avant la lettre’ geadviseerd op basis van lactaatmetingen, en uiteraard heb ik ook al doorgewinterde atleten, met zelfs 30 jaar duursport op de teller, reeds mogen testen. Hoe uitgebreider de trainingsachtergrond, hoe belangrijker de diagnostische functie van de test en het advies beperkt zich meestal tot periodisering. Het nut van de afspraak verplaatst zich.
4) Ambities.
Als je intensief bezig bent met sport en daarin je grenzen wil verleggen, dan is een lactaattest een zeer nuttige investering voor de rest van je leven. Als je louter voor je gezondheid enkele keren per week aan sport (gestructureerde fysieke activiteit) wil doen, dan is zelfs een submaximaal testje in de fitness overbodig: om je gewicht en bloeddruk onder controle te houden is gewoon ‘bewegen’ (ongestructureerde fysieke activiteit) en ‘blijven bewegen’ de essentie: het is belangrijker DAT je beweegt dan HOE je dat precies doet (en daarvoor zijn ook geen trainingsschema’s of -plannen nodig).
Vergelijking van een eerste en een tweede test: "één blik, één diagnose", zouden artsen zeggen. In één oogopslag zie je de progressie.
Timing.
Op welk moment van het jaar plan je zo’n test best in en hoe vaak is zo’n test nodig?
1) Wanneer?
Een ‘test’ klinkt als een examen, en voor sommige atleten voelt het ook zo aan. Nochtans worden geen prijzen gegeven aan de atleet met ‘de beste test’ (voor zover dat al bestaat), de belangrijkste bedoeling van een lactaattest is om te zien waar je staat, of de trainingsaanpak al dan niet moet bijgestuurd worden, of je al dan niet ‘op (trainings)schema’ zit. In geval van een concrete doelstelling ((fiets)vakantie of wedstrijd(periode)), wordt een test daarom idealiter ca. 3 maanden voor D-Day ingepland, d.i. aan het begin van de ‘specifieke voorbereidingsperiode’. Voor atleten met een langere voorbereiding, vb. wielrenners of triatleten, is een test soms nog nuttiger bij het begin van de winter, d.i. aan het begin van de ‘algemene voorbereidinsgperiode’.
2) Hoe vaak?
Bij testcentra die een formule van trainingsbegeleiding aanbieden met een verplichte tweemaandelijkse test, zou ik argwaan koesteren: dat ruikt naar plat geldgewin. Zoveel testen zijn voor niets nodig, tenminste als je als trainer de tijd neemt om je atleten om de 1 à 2 weken op te volgen met o.a. dagboeken. Ik test mijn beste atleten hoogstens 2 x per jaar, en meestal zelfs slechts 1 x. Het is zelfs mogelijk om een trainingsschema op te stellen zonder voorafgaandelijke test (louter op basis van een gerichte anamnese), maar een test heeft zonder enige twijfel een meerwaarde.
Pardaens junior en senior in actie, zo'n 7 jaar geleden.
Modaliteiten.
Voor welk soort test kies je nu eigenlijk het beste?
1) Fiets- of looptesten?
Fietstesten zijn waarschijnlijk de meest gebruikte modaliteit. Ze bieden tal van voordelen: ze zijn combineerbaar met een ECG tijdens inspanning, je kan er gedeconditioneerde mensen op testen, ongeveer iedereen kan het, en je kan de testresultaten tot op zekere hoogte vertalen naar het lopen. Met het oog op trainingsadvies spreekt het echter voor zich dat je best zo specifiek mogelijk traint: een wielrenner testen op een fiets, een loper testen met een looptest, een zwemmer in het zwembad, een kanovaarder op een roeibaan.
2) Loopband of veldtest?
Lopers kan je testen op een looptapijt (een zgn. ‘labotest’, indoor, onder relatief gestandaardiseerde omstandigheden) of op een atletiekpiste (de zgn. veldtest): is het ene beter dan het andere? Neen, ze hebben allebei voor- en nadelen. In het algemeen zijn labotesten minder dubbelzinnig te interpreteren, als inspanningsfysioloog ben je minder overgeleverd aan het tempogevoel van de sportbeoefenaar, maar lopen op een loopband is toch wat artificiëler, en het is moeilijker om iemands loopstijl te beoordelen.
3) Eigen fiets of niet?
Vele wielrenners zweren bij een test op de eigen fiets i.p.v. op een (zeer degelijke, geijkte) medische ‘hometrainer’. Ik versta dat de verpakking zeer belangrijk is voor de verkoop, maar het is ook belangrijk om daar de relativiteit van in te zien. Het zijn om te beginnen allebei fietsen: het gaat dus telkens ook over dezelfde spieren die in dezelfde coördinatie worden aangesproken. Het zou best kunnen dat je op je eigen fiets 20 Watt meer kan trappen, maar vanuit fysiologisch standpunt (hartslag en lactaat) zullen de verschillen compleet verwaarloosbaar zijn. Veel belangrijker dan de fiets waarop getest wordt, is het gehanteerde testprotocol: of de belasting met 20 of 50 Watt per stap verhoogd wordt, en of die stappen 1, 2 of zelfs 8 minuten duren. Hoe langer de stappen, hoe langer de totale test en hoe lager de fysiologische waarden (maximale hartslag en maximale lactaatwaarde) en die verschillen mogen niet onderschat worden ! Andere protocols leveren een ander beeld op, en het is voor de inspanningsfysioloog dus extreem belangrijk om zoveel mogelijk hetzelfde protocol te hanteren, teneinde dit te leren kennen. Ik heb van in den beginne zeer bewust gekozen voor een protocol met stappen van 3’, teneinde geen al te lange test te hebben en wat extra tijd voor bespreking te kunnen uittrekken. In sommige centra zweert men bij langere stappen, o.a. om 2 lactaatmetingen per stap te kunnen uitvoeren en met meer zekerheid de drempels te kunnen bepalen: dit is echter veeleer gebaseerd op ‘geloof’ dan op harde bewijzen. Bij mijn weten bestaat er nog steeds géén wetenschappelijke studie die aangetoond heeft dat 2 metingen per stap een meer ‘betrouwbare’ of ‘valide’ diagnose van de conditie opleveren, laat staan dat trappen van 5 minuten superieur zouden zijn aan trappen van 6 of 8 minuten (of omgekeerd).
In de hoop weer een beetje helderheid geschept te hebben in deze (onterecht) mysterieuze materie: tot volgende week voor een hoofdstukje ‘drempels’ !
Met sportieve groeten,
Karel